
Op 20 maart werd mijn verhaal Letters zwemmen uitgeroepen (uit 70 inzendingen) tot de winnaar van de Katwijksche Schrijfwedstrijd. Het ging om een kort verhaal, max 1000 woorden, over ‘je moerstaal’, het thema van de Boekenweek. De Katwijksche Post noemt het een ‘magisch-realistisch meesterwerk’.

Letters zwemmen
‘Pap!’ roept Bart. ‘Kom eens!’ Hij heeft een tuinstoel naar de rand van de vijver gesleept en tuurt vanaf de stoel voorovergebogen in het water. Een blocnote ligt op zijn knieën en hij houdt een pen vast in schrijfpositie.
Maar ik kan niet komen. Ik sta voor de hete barbecue, waarop drie chipolataworstjes voor Bart liggen te spetteren, naast een karbonade voor mijzelf en een met salie gemarineerde dorade voor Annemarie. Uit ervaring weet ik dat als je hierbij afleiding toestaat, je al snel eindigt met zwartgeblakerd eten dat smaakt naar kanker.
‘Pa-haap!’ roept Bart, nu dwingender. ‘Kom kijken!’
Ik schuif de worstjes, de karbonade en de vis naar de rand van het rooster en doorkruis de tuin.
‘Wat is er zo dringend, jongen?’
‘Die nieuwe goudvis zwemt letters,’ wijst hij.
Ik kijk over zijn schouder en zie dat hij met zijn nog wat onzekere schoolschrift HELP MI heeft opgeschreven.
In de belevingswereld van kinderen zijn pratende herten en gitaar spelende beren heel gewoon, dus moet een schrijvende vis ook wel kunnen, redeneer ik. Ik kon vroeger ook helemaal opgaan in mijn fantasie. Maar als volwassene hanteer ik een strikte scheiding tussen werkelijkheid en fictie, anders beland je al snel bij de een of andere therapeut. Moet ik als opvoeder Bart daar nu al voor behoeden, of zal ik het nog even laten gaan?
Ik keer terug naar de barbecue, schuif alles terug boven de gloeiende houtskool en haal een biertje voor mijzelf en een kindercola voor Bart.
‘Zet maar neer,’ zegt hij met een hoofdbeweging naar de grond. Zijn blik blijft strak op de vijver gericht.
Ik zie dat vlak onder de waterspiegel een goudvis zwemt. Het beest lijkt niet helemaal in orde. Een normale goudvis zwemt in een onregelmatig, chaotisch patroon heen en weer, alsof hij voortdurend de weg kwijt is. Bij dit exemplaar ontbreekt die chaos.
‘Kijk dan,’ zegt Bart.
De vis zwemt in een rechte lijn naar ons toe en maakt dan een kort bochtje terug. Bart noteert een J. Er staat nu: HELP MIJ.
Hij klimt van de stoel, knielt in het gras, steekt het topje van zijn wijsvinger in het water en schrijft op het oppervlak: HOI IK BEN BART. Als hij weer zit, begint de vis op diezelfde gecontroleerde wijze als eerder te zwemmen.
We lezen een H, een O, en een I, en daarna een B, een A, een R en – ik hoop dat het geen T is – een T. Daarna volgt nogmaals: HELP MIJ.
Bart werpt me een triomfantelijke blik toe. ‘Heb je dat gezien, pap? Die vis praat met ons.’
Ik weet wat ik heb gezien. Maar geloven doe ik het niet. Ik ben toch niet gek? Het is puur toeval. Zet een aap voor een typemachine en er rolt ooit een foutloos gespelde Hamlet in je moerstaal uit. In dat licht moet ik dit zien.
Ik keer terug naar de barbecue. Net op tijd.
Als ik de volgende ochtend – het is zondag – naar beneden kom, zit Bart al bij de vijver. Annemarie staat met een kop koffie in de hand voor het raam. ‘Wat is-ie toch allemaal aan het doen?’
‘Hij schrijft de letters op die een van de goudvissen zwemt,’ zeg ik zo neutraal mogelijk. ‘Hebben we gisteren ontdekt.’
‘Hou je ’t wel een beetje in de hand, schat?’ Ze klinkt bezorgd. ‘Je weet hoe ver hij kan gaan in dat soort fantasieën.’
‘Ja hoor, niks aan de hand.’
Ik trek mijn schoenen aan en ga naar Bart toe.
Misschien zit er wel een kunstenaar in hem. Zou zonde zijn om dat nu al in de kiem te smoren.
‘Hoi pap,’ groet hij. ‘Je bent precies op tijd. Hij wil met jóu praten.’ Hij overhandigt mij de blocnote. ‘Lees maar.’
Ik lees: IK HEB HULP NODIG HAAL JE VADER.
Hij glijdt van de tuinstoel. ‘Hier, ga maar zitten.’ Hij knielt op de oever en schrijft met zijn vinger op het water: MIJN VADER IS ER. Daarna sprint hij naar de achterdeur en verdwijnt naar binnen.
Ik scan de ramen van de rijtjeshuizen. Ik moet er zeker van zijn dat niemand me ziet. Ik wil straks niet nagewezen worden als die kierewiete zonderling die met vissen praat. Gelukkig zijn de meeste gordijnen nog dicht.
Ik ga zitten, zet de punt van de pen op het papier en volg de bewegingen van de vis: MENEER IK BEN EEN LEVENDE DODE VERLOS MIJ VAN DEZE HEL MAAK MIJ DOOD.
WAAROM, schrijf ik.
MAAKT NIET UIT.
HOE WIL JE DOOD.
SNEL, luidt het antwoord.
Plotseling staat Bart naast me, met een vriendje. ‘Kijk, dat is die vis,’ wijst hij. ‘Mijn vader is er net mee aan het praten.’
Shit, denk ik, het nieuws heeft zich al verspreid. Het zal niet lang meer duren of de hele klas weet het, inclusief de leerkrachten, daarna volgen de ouders. En dan belt op een dag een verslaggever van de Stadskrant aan. Of erger: wordt er een draaiende camera in je gezicht geduwd en zit je ’s avonds op tv voor heel Nederland te kijk: Deze man praat met vissen, zo wordt er beweerd. Vrouw weg, baan kwijt.
‘Zeg Bart, hoe komen we eigenlijk aan die goudvis?’ vraag ik.
‘Heb ik gekregen, van een jongen uit de klas.’
‘Welke jongen?’
‘Die jongen wiens vader laatst is overleden. Hij is verdronken. In hun vijver.’
’s Nachts kruip ik stilletjes uit bed en sluip met een scherp mes in de hand naar de vijver. De goudvis ligt nog steeds in dezelfde positie te wachten. Ik til hem uit het water, leg hem in het gras en snijd zijn kop eraf. Ik begraaf de restanten onder de kamperfoelie.
De volgende dag vertel ik Bart dat ik de vis dood in de vijver heb gevonden en hem heb opgeruimd.
‘Wat zonde,’ zegt hij. ‘Hij was de enige die kon schrijven. Die andere kunnen helemaal niks.’
Hij loopt weg, maar blijft dan staan en draait zich om. ‘Of zijn dat buitenlandse vissen, pap? Die hebben vaak toch heel andere letters?’